Maria Konnikova - List en leugen

Dr. Joseph Cyr, luitenant-chirurg in het Canadese leger, liep het dek van de HMCS Cayuga op. Het was september 1951, het tweede jaar van de Koreaanse Oorlog, en de Cayuga voer ten noorden van de achtendertigste breedtegraad, net buiten de kust van Noord-Korea. De ochtend was vlot verlopen: geen zieken of gewonden te rapporteren. Aan het einde van de namiddag ontwaarde de uitkijk echter iets wat hij niet verwachtte te zien op de uitgestrekte oceaan: een kleine, smalle Koreaanse jonk voer panisch zwaaiend met een vlag op het schip af.

Binnen het uur lag het krakkemikkige bootje langszij. Binnenin lagen mensen op een hoop in de viezigheid, hun lichamen verstrengeld. Ze leken op sterven na dood: gemangelde rompen, bloederige, bloedende hoofden, ledematen die de verkeerde kant op stonden of helemaal niet meer konden bewegen. De meeste opvarenden waren nog jongens. Ze waren in een hinderlaag terechtgekomen, legde een Koreaanse verbindingsofficier uit aan de bemanning van de Cayuga; de smerige wonden waren veroorzaakt door kogels en granaatscherven. Daarom was dr. Cyr aan dek geroepen: hij was de enige arts aan boord. Hij zou moeten opereren – en snel ook. Zonder hem zouden de negentien mannen het hoogstwaarschijnlijk niet redden. Dr. Cyr legde zijn instrumenten klaar.

Er was maar één probleem: dr. Cyr was helemaal geen gediplomeerd geneeskundige, laat staan dat hij over de benodigde kwalificaties beschikte om complexe chirurgische ingrepen uit te voeren aan boord van een varend schip. Hij had niet eens de middelbare school afgemaakt. En zijn echte naam was niet Cyr, maar Ferdinand Waldo Demara, of The Great Impostor, zoals hij uiteindelijk bekend zou worden – een van de meest succesvolle oplichters aller tijden, die deels is vereeuwigd in het gelijknamige boek van Robert Crichton uit 1959. Zijn carrière zou uiteindelijk tientallen jaren beslaan en hij zou zich in die tijd voordoen als lid van elke mogelijke beroepsgroep. Maar nooit voelde hij zich meer in zijn element dan wanneer hij zich voordeed als de meester der mensenlevens – als arts.

In de achtenveertig uur daarop sloeg Demara zich op de een of andere manier door de operaties heen met behulp van een medisch handboek (dat hij een andere arts in Ontario had laten schrijven ‘voor de troepen’, voor wanneer er geen dokter in de buurt was), copieuze hoeveelheden antibiotica (voor de patiënten) en alcohol (voor hemzelf), alsmede een flinke dosis onwankelbaar vertrouwen in zijn eigen kunnen. Hij was per slot van rekening al eerder dokter geweest. En psycholoog, trouwens. En professor. En monnik (meerdere monniken zelfs). En hij had een christelijke hogeschool opgericht. Waarom zou hij geen chirurg kunnen zijn?

Terwijl Demara op volle zee zijn medische wonderen verrichtte op een geïmproviseerde operatietafel, die was vastgebonden om de patiënten tegen het rollen van de golven te beschermen, zwierf boven op het dek een jonge, gedreven persofficier rond op zoek naar een verhaal. Hij voelde de hete adem van de redactie in zijn nek. Ze hadden dringend behoefte aan goede kopij. Híj had dringend behoefte aan goede kopij. Er was al wekenlang niets noemenswaardigs meer gebeurd. Hij grapte al tegen zijn scheepsmakkers dat hij te lang droogstond. Toen het nieuws van de Koreaanse reddingsoperatie zich onder de bemanning verspreidde, kon hij zijn opwinding nauwelijks de baas. Het verhaal van dr. Cyr was fantastisch. Het was perfect. Cyr had de vijand niet hoeven helpen, maar zijn edelmoedigheid had hem ertoe gedreven. En dan het resultaat: negentien operaties. Negentien man die de Cayuga in veel betere staat verlieten dan ze aan boord waren gekomen. Vond de beste arts het goed dat hij een artikel over hem schreef waarin hij de memorabele gebeurtenissen van de voorbije week op schrift zette?

Hoe kon Demara dat weerstaan? Hij was inmiddels zo zeker van zijn onkwetsbaarheid, zo zelfverzekerd in zijn geleende rol van Joseph Cyr de arts, dat alle media-aandacht welkom was. En hij had toch een aantal meesterlijke operaties uitgevoerd, al zei hij het zelf. Al snel verspreidden de berichten over de heldendaden van Dr. Cyr zich door Canada.

 

Dr. Joseph Cyr – de originele versie – begon zijn geduld te verliezen. Het was 23 oktober en hij zat thuis in Edmundston zijn stinkende best te doen om ongestoord zijn boek te lezen. Maar ze lieten hem niet met rust. De telefoon stond geen moment stil en begon weer te rinkelen zodra hij de hoorn op de haak had gelegd. Of hij die dokter van Korea was, wilden de welmenende bellers weten. Was het wellicht zijn zoon? Of een ander lid van de familie? Nee, nee, zei hij tegen ieder die het horen wilde. Geen familie. Er liepen zo veel Cyrs rond, en zo veel Joseph Cyrs. Hij was het niet.

Een paar uur later werd Cyr opnieuw gebeld, dit keer door een goede vriend die hem voorlas waar de ‘wonderdokter’ zoal had gestudeerd en gewerkt. Er mochten dan veel Joseph Cyrs zijn, de achtergrond van deze Cyr was identiek aan de zijne. Dit was niet meer door toeval te verklaren. Cyr vroeg zijn vriend om een foto.

Het moest een vergissing zijn. Hij wist precies wie dit was. ‘Wacht eens even, dat is een vriend van me, broeder John Payne van de Broeders van het Christelijk Onderwijs,’ zei hij verrast. Cyr had broeder Payne gekend als novice. Payne had die naam aangenomen toen hij zijn seculiere leven vaarwel had gezegd – een leven dat net als het zijne aan de geneeskunde was gewijd, kon Cyr zich nog goed herinneren. Daarvoor had de man dr. Cecil B. Hamann geheten, geloofde hij. Maar waarom zou hij dan Cyrs naam gebruiken, ook al was hij inmiddels weer geneeskundige geworden? Hij had zelf toch genoeg medische kwalificaties? Demara’s list begon steeds meer barsten te vertonen.