China Mieville - De stad en de stad

‘Hoe zit het precies met dat meisje?’ De vraag kwam van een van de Ul-Qomanen, een dikke vijftiger met een overhemd in kleuren die in Besźel op het randje van illegaal zouden zijn.

‘Ze zat daar al maanden, in Ul Qoma, voor haar onderzoek,’ zei ik. ‘Ze had eerder Besźel al bezocht, voor ze ooit in Ul Qoma was geweest, voor een conferentie een jaar of drie geleden. Misschien weet u dat nog, er was toen die grote tentoonstelling van artefacten en spullen die waren uitgeleend door Ul Qoma, en er waren twee weken lang allerlei bijeenkomsten. Er kwamen een heleboel mensen op af, academici uit Europa, Noord-Amerika, noem maar op, zelfs uit Ul Qoma.’

‘Absoluut,’ zei Nyisemu. ‘Veel van de aanwezigen hier waren daarbij betrokken.’ Natuurlijk. Allerlei staatscomités en bestuursorganen hadden er een stand gehad; er waren ministers van de regering en de oppositie bij geweest. De eerste minister had het hele gebeuren in gang gezet, Nyisemu had de tentoonstelling in het museum officieel geopend en het was een verplicht nummer geweest voor alle politici van betekenis.

‘Nou, zij was daar ook. Misschien heeft u haar zelfs gezien – ze heeft naar verluidt nogal wat stof doen opwaaien, werd beschuldigd van Respectloosheid vanwege een afschuwelijke opmerking over Orciny tijdens een lezing. Ze is er bijna uit gebonjourd.’ Aan een paar gezichten – Buric en Katrinya in elk geval, Nyisemu misschien – kon je zien dat dat een belletje deed rinkelen. Ten minste één iemand aan de kant van de Ul-Qomanen leek zich ook iets te herinneren.

‘Maar dan kalmeert ze blijkbaar, maakt haar studie af, gaat promoveren en wordt vervolgens toegelaten tot Ul Qoma om in het kader van haar onderzoek mee te doen aan die opgraving – hier zou ze nooit meer zijn binnengelaten, denk ik, niet na die interruptie, en om eerlijk te zijn verbaast het me dat ze daar wel binnen is gekomen – en sindsdien woont ze daar, al is ze wel een tijdje op vakantie geweest. Er is studentenaccomodatie in de buurt van die opgraving. Een paar weken geleden is ze verdwenen en nu is ze opgedoken in Besźel, dood. In Pocostdorp, in een wijk die, zoals u vast weet, totaal in Besźel ligt, dus alter voor Ul Qoma. Het zit allemaal in die map, Volksvertegenwoordiger.’

‘U heeft geen schending aangetoond, toch? Niet echt in elk geval.’ Yorj Syedr praatte zachter dan ik van een militair had verwacht. Na zijn opmerking begonnen verschillende Ul-Qomaanse volksvertegenwoordigers tegenover hem fluisterend te overleggen in het Illitaans. Ik keek hem aan. Vlak naast hem sloeg Buric zijn ogen ten hemel, zag dat ik het hem zag doen.